Dit stuk verscheen in aangepast vorm in het NRC Handelsblad van 14/11/2014
Op 6 november publiceerde het NRC Handelsblad een stuk van filosoof en schrijver Sebastien Valkenberg, waarin hij een oud argument oprakelt over klimaatverandering: dat die miljarden voor CO2-reductie beter in waterkeringen en preventie tegen ziekten geïnvesteerd kunnen worden. Daar zou je meer levens mee redden.
Valkenberg’s oplossing snijdt geen hout. Zowel de wetenschap als de klimaatonderhandelingen worden er vaak van beschuldigt dat ze langzaam zijn, maar ze lopen beide ver voor op Valkenberg’s achterhaalde beweringen.
Wetenschap over klimaatverandering
Valkenberg shopt in zijn argumentatie selectief: hij herhaald bekende argumenten van twee critici (Richard Tol en Bjørn Lomborg), zonder de brede consensus in de wetenschappelijke discussie te noemen. Het gezaghebbende “Intergovernmental Panel on Climate Change” (IPCC) noemt hij niet. Dat terwijl het IPCC afgelopen jaar vier rapporten publiceerde over de actuele stand van klimaatonderzoek, elk honderden pagina’s dik, en geschreven door bijna 2000 klimaatonderzoekers. En passant vraagt Valkenberg nog of de invloed van de zon misschien groter is dan gedacht. Het antwoord had het IPCC hem kunnen geven: de zon en vulkanische activiteit samen hebben de wereld minder dan 0.1°C opgewarmd sinds 1951.
Valkenberg schrijft ook dat de wereldwijde temperatuur al achttien jaar niet stijgt. Hier haalt hij vreemd genoeg geen klimatoloog aan, maar een econoom (Tol). Die ‘achttien’ jaar zijn er eigenlijk zestien: 1998 is tot nu toe het warmste jaar ooit gemeten. Echter, de nummers 2 tot en met 10 uit de toptien van warmste jaren waren allemaal deze eeuw, en 2014 is hard op weg om een nieuw mondiaal warmterecord te vestigen. De opwarming van de aardoppervlakte lijkt inderdaad iets gepauzeerd, maar wetenschappers verklaren dit met versterkte opwarming van de oceanen, tot wel honderden meters diep.
Mitigatie versus adaptatie
De kernboodschap van Valkenberg is niet klimatologisch, maar politiek. Zo schrijft hij dat het voorkomen van klimaatverandering een miljardenverslindende ascese is, dus dat men beter kan investeren in aanpassen aan klimaatverandering. Ook dat is een achterhaald punt, en weer shopt de auteur selectief.
Hij hekelt de kosten voor hernieuwbare energie in het Nederlandse beleid, maar vergeet te vermelden dat er veel meer geld uit de Nederlandse schatkist naar fossiele brandstoffen gaat. In 2010 volgens CE Delft en Ecofys maarliefst €5.6 miljard, terwijl er ‘maar’ €1.5 miljard naar hernieuwbare energie ging. Daarnaast zijn er tal van mogelijkheden om geld te verdienen met het voorkomen van klimaatverandering. Denk aan woningisolatie, LED lampen, afvalrecycling en elektrische auto’s. Die vereisen investeringen in het begin, maar worden allemaal terugverdiend tijdens hun gebruik. Succesverhalen alom: dankzij klimaatbeleid en de inzet van nieuwe technologie zijn de broeikasgasemissies van de EU sinds 1990 met bijna 20% gedaald, terwijl de economie met 48% gegroeid is. Ook op lokale schaal is veel mogelijk: de Zweedse stad Kristianstad heeft zich voor haar verwarming bijvoorbeeld grotendeels onafhankelijk gemaakt van fossiele brandstoffen.
Van een filosoof verwacht je dat hij ethische kwesties niet uit de weg gaat wanneer hij mitigatie tegen adaptatie afweegt. Toch vergeet Valkenberg dat klimaatverandering een mondiaal probleem is, dat door rijkere landen veroorzaakt wordt, maar waarvan arme landen de grootste negatieve effecten ondervinden. Hoe minder mitigatie, hoe groter het probleem voor deze arme landen. Het is ethisch onverantwoord om je eigen schuld van je af te schuiven door voor minder mitigatie te pleiten, en dan ervan uit te gaan dat Bangladesh, Vietnam en Senegal makkelijk in staat zijn deltaplannen naar Nederlands voorbeeld te ontwikkelen en te betalen.
Grenzen adaptatie
Als Valkenberg zich verdiept zou hebben in adaptatie, had hij ook geweten dat de IPCC in haar nieuwste rapport concludeert dat klimaatverandering wereldwijd waarschijnlijk zware, onomkeerbare gevolgen heeft als er niet aanvullende mitigatiemaatregelen getroffen worden – zelfs wanneer ‘aangepast’ wordt. Er zitten dus grenzen aan aanpassing, en die zullen ontwikkelingslanden sneller ervaren dan rijke landen. Daarom hebben ontwikkelingslanden op de afgelopen klimaattop een mechanisme om ‘Loss and Damage’ uit weten te onderhandelen. Dit mechanisme moet omgang met permanente klimaatschade mogelijk maken – zoals eilanden die voorgoed verdwijnen onder de zeespiegel. Ook in Nederland zijn opties voor aanpassing overigens beperkt.
Wij zouden nu kunnen concluderen: schoenmaker, blijf bij je leest. Maar dat is te kort door de bocht. Want Valkenberg staat niet alleen. De teneur in Nederland is: jaarlijks miljarden investeren in deltaplannen is normaal, maar onze energievoorziening duurzaam maken (en onafhankelijk van Poetins en Kadhafis) kost al gauw te veel. Het is tijd dat de Nederlandse overheid eens in gaat zien dat dit geen goede strategie is voor een land wier gas bijna op is en wier economische zwaartepunt nu al diep onder de zeespiegel ligt.
Pieter Pauw (Deutsches Institut für Entwicklungspolitik, Bonn) en Frank Biermann (Instituut voor Milieuvraagstukken, Vrije Universiteit Amsterdam)